Lees voor
Zoek
Home > Westerkerk > Orgel van de Westerkerk

Orgels

Orgel van de Westerkerk

In 1991 hebben de Kerkvoogdij en de Kerkenraad van de Westerwijkgemeente gesproken over de plannen tot realisatie van een pijporgel in de Westerkerk. Begin 1992 werd toestemming gegeven om een Orgelfonds te vormen. In februari 1997 werd, na uitvoerige oriëntatie door de Orgelcommissie, het contract met orgelmaker Van Eeken getekend. Met de bouw van het orgel werd in 1999 aangevangen.

In juni 2002 het Van Eeken-orgel in gebruik genomen.

Klankconcept
Uitgangspunt voor het nieuwe orgel in de Westerkerk is het klankconcept dat is ontwikkeld door de orgelmaker Johann Heinrich Hartmann Bätz (1709-1770). Vanaf 1982 heeft orgelmaker Van Eeken uit Herwijnen het werk van Bätz diepgaand bestudeerd. Kenmerkend voor dit concept is het prestant-register, waarbij een volle bas en duidelijke middenligging worden verkregen en de discanten (de hogere tonen)zingend en stralend zijn. Het totaal van de spelende registers (het plenum) is krachtig en helder zonder scherp te worden en zodoende zeer geschikt voor begeleiding van de gemeentezang. De fluitregisters hebben een volle bas, uitlopend in speelse hoge tonen. De totaalklank is zangrijk, mild, resonansrijk en verzadigd. Orgelliteratuur uit diverse stijlperioden is op dit orgel adequaat te vertolken.

Orgelfront
Het orgelfront is op klassieke wijze vormgegeven. In het front zijn getalsverhoudingen zichtbaar, die gelijkstaan aan de belangrijkste muzikale intervallen. Er ontstaat een goede verhouding tussen het modern vormgegeven kerkgebouw en de klassieke vorm die in het orgel is te vinden. In de keuze van de kleur van de orgelkas en de versieringen is door Kerkvoogdij en adviseur een evenwicht tussen instrument en gebouw gezocht.

Windvoorziening
Achter het orgel is de windvoorziening geplaatst: twee spaanbalgen met een elektrische windmachine. De balgen zijn beleerd met wit schapenleer en hebben details naar voorbeelden van Bätz. Er is een voorziening aangebracht waarmee het orgel is te treden: door man/vrouwkracht worden de balgen met wind gevuld en is het orgel bespeelbaar.

Windladen
De twee windladen zijn van fijnjarig kwartiersgezaagd eikenhout gemaakt, één voor het Bovenwerk en één lade voor het Hoofdwerk, die gedeeld is in een C- en Cis-kant. Op de windladen liggen de slepen voor het registermechaniek. De klepveren en aanhangdraden zijn gemaakt van messing.

Klaviatuur
De klaviatuur bestaat uit twee klavieren (C – f’’’) en een pedaal (C – d’). Van de manualen zijn de ondertoetsen belegd met beenbeleg en voorzien van messing nagels. De boventoetsen zijn van massief ebbenhout. De bakstukken (de zijkanten naast de toetsen) zijn uitgevoerd in zwartgepolitoerd perenhout. Het pedaal is van eikenhout gemaakt. De registerknoppen zijn van massief ebbenhout, terwijl de registertabletten van zwartgepolitoerd eikenhout zijn en voorzien zijn van letters in goud.

Orgelpijpen
De orgelpijpen zijn van eikenhout of orgelmetaal gemaakt. Het orgelmetaal bestaat uit lood en tin. De frontpijpen bestaan voor 87% uit tin, zijn gepolijst en op de labia is bladgoud aangebracht. De binnenpijpen bevatten 13% tin. Het orgelmetaal is door de orgelmaker in de werkplaats gegoten. Gangbaar is het om dit vloeibare metaal op linnen te gieten en vervolgens op juiste dikte te schaven, maar door Van Eeken is een oud procédé weer in ere hersteld: het gieten van orgelmetaal op zand. Het orgelmetaal wordt op juiste dikte gegoten en met de hand geschaafd. Door de op zand ontstane afkoelingscurve van het orgelmetaal ontstaat een kristalstructuur, die het verwerkte orgelmetaal haar specifieke historische klank geeft. Door dit gietprocédé en het handmatig schaven, ontstaat akoestisch en mechanisch hoogwaardig orgelmetaal, dat dicht bij het historische orgelmetaal staat. De labiumvormen, labiumstand, kernconstructie, voetmensuren, positionering van de kernspleten, verhouding tussen corpora en voeten, keel- en tongfactuur en andere details zijn nauwgezet uitgevoerd naar voorbeelden van Bätz.

Dispositie
Het concept van het orgel bestaat uit een structuur met een Hoofdwerk, Bovenwerk en Pedaal.
De dispositie is als volgt:
  • Hoofdwerk: (C-f’’’) Prestant 8’ (discant dubbel); Bourdon 16’; Roerfluit 8’; Octaaf 4’; Quint 3’; Superoctaaf 2’; Sexquialtera 2 sterk, gehalveerd; Mixtuur 4-5-6 sterk, gehalveerd; Trompet 8’, gehalveerd.
  • Bovenwerk: (C-f’’’) Prestant 4’; Holpijp 8’; Quintadena 8’; Gemshoorn 4’; Nachthoorn 2’; Cornet 4 sterk, discant; Dulciaan 8’.
  • Pedaal: (C-d’) Bourdon 16’, transmissie; Prestant 8’, transmissie. (Bij een transmissie wordt gebruik gemaakt van de pijpen die al voor het Hoofdwerk zijn geplaatst; de kosten worden zo beperkt en het pedaal is toch als vrij pedaal te gebruiken.)
  • Speelhulpen: koppeling Bovenwerk aan Hoofdwerk, koppeling Hoofdwerk aan Pedaal en Tremulant op het gehele orgel.
De foto’s zijn gemaakt door Dick Sanderman en met zijn toestemming overgenomen.
Website ontwikkeling: Exitus ICT